Sombogaards
Ik ken een Sombogaards, hij liep nachtenlang
Zijn ronde gracht
Zijn grijze haar, in ’t rode licht, z’n ogen naar de grond gericht
Hij had zo lang gewacht
Dat zo’n vrouw bestaat, mijn vrouw bestaat! bestaat zij hier?
En dan liep hij langzaam door
Op een nacht ging hij weer
Nu echt voor de laatste keer
In dromen als de dag van toen
In gedachten hoe ze op hem zou wachten
Tot ze opendeed, op de drempel beet:
Wat kom je hier in Godsnaam doen!
Dat zo’n vrouw bestaat, mijn vrouw bestaat!
En toen liep hij heel hard door
Loop, loop nou toch door, en ga, laat je niet leven, doe-iets, blijf daar niet staan, want je wordt niet gezien - en sta niet stil
Hij zei: ‘t ritme van mijn ronde gracht houdt me op de been
Ik hoop dat niemand mij ziet want mijn pijn klopt zacht en gemeen
Langs kerken en pleinen
Langs dichtgeschoven gordijnen
Daar moet ik heen
En toen stond die stil
En ineens stond die stil
En iemand zei, je bent erbij, en ik zweer je, dat iemand zei:
Loop, man, loop nou toch door, en ga, laat je niet leven, doe-iets, blijf daar niet staan, want je wordt niet gezien
O Sombogaards, loop je ronde gracht en sta nooit meer stil